Den Haag, 1 september 2011 – In een open brief eist Bahá’í* International Community dat er een einde komt aan “de onrechtvaardige en onderdrukkende praktijken” waardoor bahá’ís en andere jonge mensen van hoger onderwijs worden uitgesloten.
In de vijf pagina’s lange brief aan de heer Kamran Daneshjoo, de Iraanse minister van Wetenschap, Onderzoek en Technologie, wordt de historie beschreven van Irans systematische en al dertig jaar durende campagne om jonge bahá’ís hoger onderwijs te onthouden waaronder ook het recentelijk verbieden van de informele regeling van de bahá’í-gemeenschap om onderwijs te organiseren – bekend als het Bahá’í Institute for Higher Education (BIHE).
“Hoe bestaat het dat een regering een bevolking van jonge burgers de toegang tot hoger onderwijs ontzegt en vervolgens, als hun families met elkaars hulp privéregelingen treffen waarbij zij in hun huizen kunnen samenkomen om onderwerpen als natuurkunde en biologie te bestuderen, een dergelijke activiteit als “illegaal” bestempelt door wetten aan te halen die feitelijk bedoeld zijn voor het functioneren van onderwijsinstellingen voor het algemene publiek?” wordt in de open brief gevraagd.
Officieel regeringsbeleid
In de brief worden verschillende strategieën opgesomd die in de loop der jaren door Iraanse gezagsdragers zijn gevoerd om het officiele overheidsbeleid uit te voeren waardoor bahá’ís voor hoger onderwijs worden uitgesloten.
Bahá’ís leggen het toegangsexamen voor de universiteit af, ”om vervolgens te ontdekken dat zij niet in aanmerking komen voor een studieplek, op grond van de uiterst vage bewering dat hun aanvraagformulieren ‘incompleet’ waren. Universiteiten weigeren velen in te schrijven die het toelatingsexamen hebben gehaald.
“Het is voor iedere zorgvuldige waarnemer duidelijk”, zo wordt in de brief verklaard, “dat de enige reden waarom u enkele bahá’í-jongeren tot uw universiteiten hebt toegelaten is dat dit uw regeringsfunctionarissen kunnen ontkennen dat u bahá’ís de toegang tot hoger onderwijs weigert – een flagrant dubbelhartige bewering.”
Een nieuwe beproeving
“En nu worden de bahá’ís opnieuw beproefd,” vervolgt de brief, “aangezien ze tijdens ondervragingen aan een wrede behandeling worden onderworpen over hun betrokkenheid bij onderwijs aan jeugd. Personen die assisteren bij het onderwijsprogramma worden met gevangenschap bedreigd. Ouders die onderdak bieden aan klassen ontvangen het bericht dat hun huis zal worden onteigend als de klassen doorgaan. En studenten worden gewaarschuwd de lessen niet bij te wonen en krijgen te horen dat zij nooit een hogere opleiding zullen kunnen volgen, zolang zij hun geloof niet afzweren, en ze zich moslim verklaren.”
“Wat is het betreurenswaardig dat de vertegenwoordigers van de Islamitische Republiek van Iran herhaaldelijk zulke aperte onjuistheden verkondigen en daarmee de geloofwaardigheid van uw regering verder ondermijnen. Wanneer zullen Iraanse functionarissen een eind maken aan de diepgewortelde gewoonte om tegenstrijdige verklaringen af te geven: tegen bahá’ís het ene te zeggen en ondertussen op het wereldtoneel het andere te presenteren?”
“Wat diepe bewondering heeft opgewekt bij hoogleraren en studiegenoten voor degenen die voor studies naar het buitenland zijn gegaan,” wordt in de brief gezegd, “is de vastbeslotenheid die deze studenten hebben om naar Iran terug te keren na voltooiing van hun studie, ondanks de obstakels die hen wachten, en hun bereidheid om ontberingen te aanvaarden in hun verlangen bij te dragen aan de vooruitgang van hun land…”
“Waarom wordt zo’n toewijding niet op prijs gesteld in Iran?” vraagt Bahá’í International Community.
Wereldwijde veroordeling
De nieuwste aanval op het Bahá’í Institute for Higher Education heeft mondiaal protest opgewekt. De invallen in de huizen van staf- en faculteitsleden van BIHE, drie maanden geleden, en de daaropvolgende gevangenneming van een aantal van hen is veroordeeld door de parlementen van Brazilië, Canada en Chili; afgekeurd door ministers en parlementariërs in Oostenrijk, Duitsland, Ierland, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten; lokte verklaringen uit van prominente burgers in India en onderwijsdeskundigen in Australië en het Verenigd Koninkrijk en resulteerde in protestcampagnes van organisaties en personen via online sociale netwerken en de campussen van universiteiten in alle continenten.
De brief meldt ook gevallen waar vele regeringsfunctionarissen inclusief medewerkers van het Ministerie van Wetenschap, Onderzoek en Technologie zelf – met bahá’ís sympathiseren en hen vertellen dat hun handen gebonden zijn door de bevelen van hun superieuren.
“Met deze brief voegen wij ons bij al die mensen van goede wil, overal ter wereld, die hun stem verheffen in protest. Wij zeggen de Iraanse regering dat dit onrecht, deze onderdrukking, nu moet eindigen.” aldus Bani Dugal, hoofdvertegenwoordigster van Bahá’í International Community bij de Verenigde Naties.”
Bron: Bahá’í-gemeenschap NL
* Het bahaigeloof is een monotheïstische religie die in de negentiende eeuw gesticht is door Bahá’u’lláh in Perzië [Iran] en de geestelijke eenheid van de mensheid benadrukt. Wereldwijd zijn er naar schatting ongeveer zes miljoen bahá’ís in meer dan tweehonderd landen en gebieden ter wereld. (Bron: Hoekstra, E.G. (2000). Wegwijs in religieus en levensbeschouwelijk Nederland. Kampen: Kok. ISBN 9043500283)